De meeste mensen zullen het niet begrijpen, maar Bart is altijd lief voor me geweest. Het was natuurlijk vreemd, in het begin, maar ik ben er inmiddels ook wel aan gewend dat ik machteloos ben. Na verloop van tijd leg je je erbij neer. Mensen doen rare dingen als ze denken dat je zo goed als dood bent. Ze prikken in je wang, knijpen in je neus, kietelen onder je voeten. Ik heb eens een zoenend stelletje in de kamer gehad, en een tijd lang kwam een broeder hier ‘s nachts porno kijken.
Bart was anders. Hij zorgde er altijd voor dat mijn kamer opgeruimd was. Af en toe nam hij bloemen mee, dat kon ik ruiken. Hij zette ze in een vaas naast mijn bed, zong als hij de kamer poetste. En hij praatte tegen me. Niet dat hij dacht ik hem kon horen, zei hij, hij wilde gewoon iets zeggen. Niet doen of ik er niet was. Zo bleef ik op de hoogte van wat er in het ziekenhuis gebeurde: dat Hetty van de balie weer eens op haar kop had gekregen, dat dokter Wolting vreemdging met zuster zo en zo, dat er bezuinigd moest worden. Over zichzelf vertelde hij weinig. Eén keer liet hij vallen dat hij een vriendin had, Sophie. Ze hadden ruzie gehad, zei hij. Vanaf dat moment ging hij mij complimentjes maken.